lippen kussen en witte botjes





















00.20 uur. Ik probeer te schrijven.
Ik schrijf: 'Ik heb nooit iemand ten volle liefgehad. Altijd toch één voet op de grond.
En dan loop ik verloren door de geluiden in m'n hoofd, ik hoor muziek.' ... te cliché. Punt.
Onderaan m'n been spant er iets. Mijn witte botjes zitten veel te strak, en de hiel is afgetrapt. Lap. 
Ik paradeer al een hele dag op mijn afgetrapte witte slettenbotjes. Ooit was ik anti-witte botjes, dezer dagen ben ik zeer experimenteel. En blut. Twee paar voor vijf euro, een goedaardig misverstand.
Ik probeer te schrijven, ik ga schrijfster worden. Ik probeer mezelf een andere naam te geven, Anna. Alledaags en toch iets Goddelijks. Een verhaal over een übervrouw. Mijn verhaal. Rarara hoe oud ben ik, ik ben vijfendertig. Dat lieg ik. En ik draag witte slettenbotjes. 
Ik verzin dat ik me verdiep in Japanologie, omdat ik iets wil kunnen waar ik onverwachts mee kan uitpakken. Ik wil mijn verhaal schrijven, omdat als ik schrijf ik dan blijf, ik wil me vermenigvuldigen omdat ik fier ben, en ik wil een overweldigende man die mij van kop tot teen geweldig vindt, omdat ik in wezen wel geweldig ben. 
Die overweldigende man moet mij nemen, helemaal, mijn vlees, op alle mogelijke manieren, omdat hij het niet zo erg vindt dat ik mijn witte botjes aanhoud in bed. Ik hou niet van voeten, die stinken alleen maar. 
Die man die mij op alle mogelijke manieren zou kunnen nemen heeft nog geen verschijningsvorm. Tot vandaag is hij een waanbeeld dat mijn realiteit elke ochtend wakker kust. 
Ik zou zo graag weten hoe zijn lippen kussen, hoe zijn tong smaakt, hoe hij ruikt, of hij van koffie houdt en of hij nu en dan al eens een sigaar rookt. 
Of hij ook zoveel van jazz houdt, net als ik graag naakt een film kijkt en of hij het ook zo geweldig vindt om zich 's morgens genadeloos royaal uit te rekken. 
Soms, als ik die man schilder, en ik kijk in zijn ogen, dan voel ik dat hij me naar de keel grijpt. 
Dan wil ik niet verdrinken in mijn onmacht, dan wil ik alleen schreeuwen en oneindig ver weg over de horizon gekatapulteerd worden. Om voor nu en altijd vrij te zijn.  Ik heb mezelf nooit helemaal overgegeven aan mijn schilderij. Altijd één voet op de grond. Ik streel zacht zijn wang, en wanneer ik opga in mijn verzinsel, hoor ik zijn lieflijke mannenstem onzegbare dingen in mijn oor fluisteren. Wij zijn gelukkig.
Dju! Damn.. een koffievlek op m'n roze jurk. De koffie was te warm, en mijn tong te gevoelig.
Zachtjes trippel ik naar de badkamer, ik ga de strijd aan met de vlek. Het is echt het bevalligste jurkje der jurkjes in mijn kast. Mijn gevecht mondt uit in een oorlog, de shampoo geeft het op over heel de badkamer, ik stoot mijn bekertje met tandenborstel om. Plots ben ik me zeer bewust van de tijd: 00.54 uur. Bedtijd. Ik geef mij over aan de vlek. Ik geef nog een trap aan het kleedje. Verraadster.

Hoezee! Een belangrijk telefoontje wekt me, op mijn vrije dag. Ik haast me uit bed, steek m'n hoofd onder de kraan en probeer mijn mond uit te rekken en mijn stem wijd articulerend-gewijs vorm te geven. Ik test even, 'hallo, kuch, test, hallo?' Zut! Mijn stem is nog niet klaar om in contact te komen met eender welke durfal die me op deze heerlijke ochtend wakker mept. Dus ik neem niet op.
Ik strompel de trap af en probeer een sigaret op te steken, ondertussen luister ik tussen mijn schouderblad en oor naar mijn voice mail. Zut! Mijn sigaret smeult mij de trap op en zendt rooksignalen uit, S.O.S.
Het was de weddingplanner van m'n uiterst ontwikkelde zus , 'een' weddingplanner, want met mijn slaapkop heb ik niet al te veel onthouden van het ingesproken bericht. Ik vraag me af of ik toch geen afspraak over het hoofd gezien heb. Mijn zus vernietigt me onverbiddelijk als ik nu nog een keer doe alsof mijn toilet mijn gsm per ongeluk doorslok. De tijd en ik zijn geen goeie vrienden, de tijd holt mij steeds voorbij. Mijn zuster ook. Zij overtreft elke bridezilla tot ver buiten Amerika.
En nu is het dus vol ongeduld wachten tot wanneer mijn stem ook meewil.
Mijn overdaad aan panache laat niet toe dat die oelewapper van een weddingplanner hoort dat mijn stem nog maar net wakker is. Ik zeg: ik heb het druk druk druk.
Zo onbestuurbaar druk. Ik ben namelijk aan het kiezen tussen drie verschillende koffiezetmanieren. Het fabelachtige kleurrijke bomma-apparaat, de italiaanse degelijke koffie, of de snelle middelmatige.
Zoals elke dag kies ik met tegenzin voor de snelle middelmatige.
Koffie op Anna's wijze. Mijn koffiefilters zijn op, dat was keuze vier.
Sinds ik gepromoveerd ben tot assistent douanedeclarant, heb ik me eindelijk ge-out als een grote koffieverslaafderik. Ik vroeg me af of je daar geen beroep van kon maken.
Ondertussen twijfel ik over wat ik vandaag nog allemaal zal doen.. mijn rekeningen betalen, de was insteken of mijn buiten-zijn-oevers-getreden-oksel- en bikinihaar maaien. Maar ik beslis: ik ga kunst maken.
En daarna zal ik kranten lezen in Cafénation, de place m'as tu vu voor koffieverslaafderikken. Echte kunstenaars betalen hun rekeningen niet. Vandaag ben ik een kunstenaar.
Ik zet de douche aan, zet m'n witte slettenbotjes klaar, m'n favoriete jurkje dat inmiddels de strijd met de koffievlek verloren heeft, maar helaas, geen alternatief. Ik draag er wel gewoon een handtas over.
Ik ben vastberaden, ik zal mijn verhaal leven. Ik douche Twinnie van me af en stel mijn mailbox in: 'Toedeloe! Oelewapper! Ik ben weg, naar de vrijheid. Indien gewenst kan u terecht bij mijn collega Kim Janssens. Of bij de Heilige maagd in den hemel. Uw, Anna.' Anna is mijn nieuwe naam. Anna denkt aan 'De Alchemist', aan koning Melchisedek die tegen herder Santiago zegt 'Als je iets wilt, spant het hele universum samen om ervoor te zorgen dat je je droom verwezenlijkt.'
Anna zal het universum laten samenspannen! En Anna zal een vent vinden die haar ledematen één voor één zal verslinden, die in haar zal verdrinken en vooral, hij zal Anna zoeken. We zullen gelukkig zijn.

Parijs ruikt dubbel zo fruitig in de zomer. De Seine is zo eenzaam, ik voel veel te grote tranen opwellen in mijn kleine traanbuisjes, dit is het dan, de vrijheid. Ik zet me geraffineerd aan de rand van het onstuimige water. Mijn handtas verstopt mijn koffievlek. Parijs is te intolerant voor dat soort smospartijen. 
Smospartijen, nochtans exact wat ik nodig heb. Ik trek m'n onderboekje uit, het is opwindend te weten dat ik geen onderbroek draag.
De combinatie van het verleidelijke water, de geur van zomerzweet, blote benen en mijn nieuwe ik maken me weemoedig. Vrijheid, ik moet je voelen! Maar ik voel nog niets. Ik voel me over hele lijn gecastreerd. Als mijn hart zou protesteren, zou ik het om de tuin leiden.
Op z'n minst lijkt m'n hart gestopt met leven. Of ik kan nu heel hard gillen en gered worden door een knappe Parisien, of ik kan op de Eifeltoren gaan staan en heel hard dreigen dat ik zal spingen. Optie één is geen optie, stel je voor dat mijn redder de eigenaar is van een stinkbek en mijn adem zich daarmee mengt. Optie twee: niemand zal me horen.
Optie drie: het Louvre! Meestal doe ik alsof ik daar wel eens ben geweest, maar vanaf nu ben ik Anna zonder onderbroekje, geen alsofs. Ik zet een stevige pas richting het Louvre.
Ik ben onschuldig, op geestelijk noch lichamelijk gebied.

Met een zakje paprika chips en een sigaret flaneer ik door Parijs, door de Avenue Montaigne. Riante gebouwen en net geëtaleerde winkeletalages roepen mij. Maar ik bedank attent. Mijn handtas houd ik zindelijk over mijn koffievlek. Mijn aandacht gaat plots naar de Cartier Trinity ring die me om de tuin probeert te leiden. Plots zie ik mezelf in de etalage. Ik ben niet alleen mijn eigen kunstwerk, ook dat van Parijs. En ik draag geen onderbroek.
Ach, het Louvre is voor menselijke creaties die hun bestaan verloochenen en kunst verafgoden alsof ze niet beter weten.
'Excuseer' hijgt een mannenstem in mijn nek.
Ik voel mijn bloed tekeer gaan van mijn teenader langs mijn bilader, richting mijn hartslagader, waar het dan net telkens een seconde stopt voor het m'n hart binnen gutst. Ik voel hoe elke vezel in mijn lijf, elk haarvat begint te zwellen. Ik denk aan mijn schilderij, de überman die me zou zoeken, we zouden gelukkig zijn.
'Zou ik zo vriendelijk mogen zijn er u op attent te maken mevrouw, dat U niet mag roken in deze straat'.
Ik lach.
'Vindt u het grappig' vraagt de man. Ik hoor een soort aarzeling en verwarring in zijn stem.
'We maken grapjes, dus we lachen' gniffel ik. Ik reik mijn hand uit naar de vreemde man, hij twijfelt of hij mij op mijn hand zal kussen. Mijn lichaam loopt over van dankbaarheid, als mijn hand bijna zijn mond bereikt en ik het niet meer kan houden, mijn bestaan wordt lichter, en dan ontdek ik een duivenscheet ter hoogte van zijn rits.
Het zag er opeens er niet zo best meer uit.
Ik realiseerde me plots dat ik een onderbroekloze vrouw was. Ik moest hier weg, en zo snel mogelijk. Voordat de Rus -was het een Rus?- zijn hand over mijn bil zou laten glijden, zachte woordjes zou fluisteren zoals 'hoer' en 'ik wil je ledematen van je lijf rukken.' Ik heb het niet zo met potentiële psychopaten die een duivenscheet dragen ter hoogte van hun rits en die tevens in de war zijn.
Universum, span je toch eens in!
Met opgeheven hoofd kijk ik de psychopatische man recht in de ogen, en maan ik op zeer strenge toon dat hij zeker niet dichter hoeft te komen, of ik zal hem een mep geven!
'Mep'! Wettige zelfverdediging.
De man fronst z'n wenkbrauwen. De slag moet hard aangekomen zijn.
Meneer Psychopaat z'n verwarde blik verandert in woede, hij is nog steeds in de war en aarzelt nog enkele seconden, maar dan spant hij elke vezel in zijn lijf, rochelt luid reutelend al zijn tuf op, verzamelt het in het achterste deel van zijn mond, om vervolgens snoeihard zijn speekselbom in mijn gezicht te lozen.
Nu ja, God straft direct, zeggen ze in het Frans.
Meneer Psychopaat draait zich met verstijfde ledematen -nog steeds- woedend om en loopt de andere richting uit op zijn catwalk der ongedierte. Hij brabbelt nog iets. Rus
sisch zeker.
Oef.. dat heb ik mooi geregeld.
Ik realiseer me dat ik snel een alternatief moet verzinnen. Een dampende nacht met pipo de clown, bijvoorbeeld. Die me dan verrast eens hij z'n grote schoenen, zijn neus en pruik afzet en me zijn echte gelaat onthult. Spannend, zo'n clowns.
Dit leidt nergens naar. Maar ik ben vrij, en ik draag geen onderbroek.




Ik slenter wat door de romantische straten van Parijs, zonsondergang maakt van mij een week mens.
Ik staar naar de roze lucht, en kijk naar de wolken. Ik zie een huppelend konijn, ik zie een grote vagina, ik zie dat er maar enkele wolken aan het verdwalen zijn. Daarmee komt er meteen een einde aan mijn wolkenfantasie. Jammer, wolkenbeelden verzinnen deed ik ook als kind.
Ik wil een nostalgische hand boven mijn hoofd, ik wil het liefst van al in foetushouding tegen mijn mama aanleunen. Maar niemand die me als foetus kende, hier in Parijs.
Mijn maag begint te rebelleren, die sigaret en mijn pakje paprika chips hebben mijn veeleisende maag niet kunnen bekoren. Eten in Parijs is zo romantisch! Eender waar, overal zijn de stoeltjes even mignon, de tafeltjes even rond, de sigarettenrook even present, het stokbrood even hard en de obers even ongelikt. Ah.. Paris Paris!
Ik kijk uit naar een gezellig plekje, waar mijn pakje sigaretten en ik van een gezellige avond zullen genieten.

Eéntje kan me wel bekoren, het café doet me denken aan het woord 'parmantig'. Waarom weet ik niet. Soms ken ik woorden niet, maar klinken ze als een gevoel dat ik niet kan beschrijven. Zoals 'parmantig'.
Het menu ziet er très parisien uit. Ik kijk naar het prijskaartje, niet dat het er toe doet, en tast ondertussen diep in m'n jas naar mijn portefeuille. Niets.
Ik kijk in m'n handtas. Dju, mijn oog valt weer op mijn esthetische koffievlek.
Mijn handtas kan niet groot zijn, ze ìs niet groot bedenk ik me.
Zut Alors! Waar is mijn portefeuille.. Normaal blijf ik altijd majestueus kalm in dit soort situaties. Maar nu is het anders. Mijn onderbroek drijft in de Seine, mijn frans is op niveau van 'kopere pan', (je ne comprend pas), en ik haat kinderen die te veel aandacht van me opeisen. Met hun snottebellen.. au pair zijn in Parijs om iets te verorberen is niet mijn idee van vrijheid.
Ok. We hebben een probleempje.
Universum, span je beter in! Of desnoods God, in hemelsnaam!?
Ik besluit dat ik me ook nu weer alleen maar kan laten leven. Ik kan uit blik een instrument maken en een romantisch straatmuzikantenleven leiden.
Of ik kan een bank zoeken en nieuwe kredietkaarten aanvragen. Elke zindelijke mens kie
st nu voor optie twee. Maar ik ben niet zindelijk en ik wil geleefd worden. Dus ik wacht, ik laat het lot me leiden. Of toeval, ik weet niet waar ik in geloof, ik geloof vooral in Anna. Want God is dood, dat heb ik nu wel kunnen vaststellen.
De feeën die zich over mijn wieg hebben gebogen hebben me maar één talent gegeven: voor m'n vis Rudy zorgen. Oh Heilige maagd! Zut! Rudy is nog thuis!
Mijn gedachten worden onderbroken door twee kleine gniffelende meisjes die me passeren, ze duwen een papiertje in m'n handen.
'Alstublieft!' Ze gniffelen. Waar is dat voor nodig vraag ik me af. Ik doe het briefje open, 'Je bent lief. Bon voor de grab.' Ze bedoelt 'grap'.
Ze hebben gelijk, voor de grap. Die kleine venijnige bakvisjes hebben me gefopt. Ik ben voor de grap lief.
Ik ben voor de grap gemaakt. En voor Rudy. Wat hetzelfde is.

Elke mens is gemaakt met een reden. Om zich voort te planten als konijnen, omdat ze over een talent beschikken, om dan te werken, om dan te kunnen eten, terug om geld te verdienen, daarvoor dan terug heel hard te werken, om dan te zweten en aantrekkelijk bevonden te worden, om dan te kunnen kweken als konijnen.
De essentie is .. kweken als konijnen.
Met deze wijze boodschap, waarvoor dank venijnige bakvis foppers, zal ik Anna eens laten leven zie! Dit konijn kan nogal kweken! Weerzinwekkend weer bij af.

Mijn afgetrapte botjes brengen me terug vanwaar ik kwam, de eenzame Seine. Nu nog eenzamer. We horen zo bij elkaar. Een lieveheersbeestje strandt op mijn jurk, ik tel zijn stippen. Vijf! Vijf stippen, voor elke stip tien jaar. Vijftig is een mooie leeftijd. Hij zal ongetwijfeld geen eenzaam bestaan leiden, hij is best knap. Vijftig, een ervaren kerel.
Kom, lieve heer, jij bent vrij want jij beschikt over een deugdzame gave, en laat je nooit iets anders vertellen, jij kan vliegen.
Ik ben op zoek naar de vrijheid, naar de ultieme harde borst waar ik mijn rusteloze hoofdje op kan laten verpozen.
En jij bent geen partij voor mij, ik kan je niet geven wat jij wilt. Ik kan niet vliegen.
En jij kan mij niet geven wat ik wil, als ik m'n hoofdje op je borst laat rusten, hoe voorzichtig ik ook zou zijn, ben je plat.

Achter mijn schouder hoor ik mensen onvolmaakt gewoon zijn. En waarschijnlijk ook volmaakt gelukkig. 'Nounours, wat eten we vanavond? Enfin José, het is vrijdag. Spaghetti dus. Ik moet nog naar de winkel gaan. Wat hebben we nog in de ijskast?'
'Ze zijn met veel te veel. Het is een plaag.' Bromt een mannenstem in mijn richting.
Ik kijk voorzichtig achter me, links, niemand. Rechts, .. 'Oh! Mijnheer, u had het tegen mij? Ik dacht dat ik hier alleen zat.'
'In Parijs ben je nooit alleen' mompelde de man. Witte haren netjes naar het midden geborsteld verstoppen zijn kale hoofd, ik schat dat hij tachtig moet zijn.
Ik zie veel lieveheersbeestjes, heel veel. Ik probeer ze te tellen, één, twee, die, ... vier! Vijf, zes, zeven, ..
'zestien,' zegt de man. 'Ze zijn met zestien deze avond'.
Hij staart lang voor zich uit. Zoekend naar wat er zich achter de horizon begeeft. De man steekt een sigaar aan.
'Aangenaam, wat is uw naam mijnheer?' vraag ik toch maar stil.
'Sigaar?' Vraagt hij me op zijn beurt, droog en geheel onverwacht.
'Omdat u zo aandringt.'
'U bent op zoek?' Hij tikt met zijn éne voet regelmatig tegen zijn wandelstok en neemt een diepe trek van zijn sigaar. Hoffelijk biedt hij mij er één aan.
Vermoeid maar rustig staart hij weer voor zich uit, hij zoekt niets, merk ik nu, ook geen horizon. Hij lijkt ook niet op een antwoord te wachten.
'Ik ben verdwaald. Net zoals Alice in wonderland. Kent u haar?'
'Alice, Alice, ..' de oude man lijkt te glimlachen.
'Kom je hier vaak?', zeg ik, om het gesprek toch maar over een andere boeg te gooien. Ik trek goed door van de sigaar en inhaleer toch maar. 'Kuch kuch,' straf spul.
'Het zijn Cubaanse.'
'Mag ik je naam weten? .. en wil je de mijne niet weten?'
'Gustave. Aangenaam. Ik weet niet of jouw heroïsche man hier rondloopt in Parijs, langs de Seine.'
Betrapt! Maar vanwaar die conclusie? Staat er wanhoop in m'n voorhoofd gekerfd? Het is niet omdat ik geen onderboek draag en dat ik zomaar in Parijs verdwaal en lieveheersbeestjes liefheb dat ik mijn ziel zomaar verkoop aan eender welke oude stinkbek die mij zomaar een sigaar aanbiedt!.
Ik besluit de ongelikte oude te negeren en leun achterover met m'n handtas als kussen.
De man merkt mijn onrust op. En de koffievlek.
'Anna.' Geef ik toch toe.
Gustave.. Gustave.. hij doet me stiekem aan de foto op mijn nachtkastje denken. Elke avond geef ik hem een lieve zachte nachtzoen. De papa die ik in een magazine vond. Een waanbeeld dat ademde boven een viooltjesbed. Zo stelde ik me hem voor. Ik verzon dat hij heilig, warm, muzikaal, diepzinnig, belezen, ook wel droog was. Hij had felle groene ogen. Ik pitste citroen uit in mijn eigen ogen, zodat ze zouden afbleken. Ik wou ook zo'n groene ogen, zo zou iedereen zien dat ik zijn fiere dochter was.
'Leg je handen op de aarde. Kijk eens hoe klein je handen zijn.'
Ik weet niet of Gustave echt bedoelde dat ik zijn commando uitvoerde. Trouwens, mijn handen zijn al zo klein op zich.
Langs de Seine zien m'n handen er nog kleiner uit.
'Ik dacht het wel, je handen zijn klein. De wereld zo groot.'
'Klinkt filosofisch. Ik heb het niet zo met filosofen. De meeste zijn dood.'
Ik kijk naar de Eiffeltoren, de lichtshow. Lichtjes zijn fascinerend in Parijs.
En mijn handen zijn zo klein.
'Gustave, je hebt gel.. Gustave?' Gelijk, dus.
De lieveheersbeestjes en Gustave zijn weg. Niet allemaal, ééntje vliegt rond m'n hoofd, zet zich op m'n neus.

Mieren. Zo zijn we, met onze eigen raisons d'être. Druk in de weer en op zoek, van alles verzamelen en ons nestje bouwen. Het lieveheersbeestje is nooit weggegaan, vliegt van m'n schouder in mijn haar, wanhopig rust hij z'n vleugeltjes uit in m'n warme moeder nek, op zoek naar mijn liefde. Ik heb een grote ketting aan waar een groot hartje aan hangt. Zo'n oud, dat open en dicht kan, waar je een foto van je geliefkoosde verzonnen papa kan inplakken. Het lieveheersbeestje heb ik verstopt in mijn hart. Toen ik mijn lieve heer ontmoette, wist ik wat mijn roeping was; mijn lievenheersbeestje koesteren. Ik kan maar niet stoppen met aan de man te denken. Ik wil hem mijn verhaal vertellen. Hij zal heel wijs zijn en mij van intelligent antwoord dienen. We zullen gelukkig zijn. Ik zoek Gustave in elke verborgen hoek van Parijs. Ik huppel door Parijs, het is huppelweer vandaag. Ik ga op zoek en kom uit aan de Seine. Gustave zit hier niet. Ik vind de uitgedoofde peuken van onze sigaren.
Ik vraag me af of ik dit allemaal gedroomd heb. Om zeker te weten of ik hier écht ben leg mijn handen op de aarde, en zie dat het kleine handen zijn. Zoiets verzin ik niet zelf.
Ik heb hem tot leven gedroomd. Ik wou dat Gustave een waanbeeld bleef, dan kon ik hem niet verliezen. Ik wenste dat ik hem nooit ontmoet had. Ik had hem voor één nacht, helemaal, nu ben ik hem helemaal kwijt.
Ik check of ook mijn voeten zo klein zijn. En dat zijn ze. Naast mijn grote teen vind ik een verfrommeld papiertje. Niets zo romantisch als een verfrommeld papiertje als je op zoek bent naar je papa.
'Chère Anna.' Ik wist het!
'Leid je hart niet om de tuin. Je verhaal was al lang geschreven voor je hier was.' Cliché. Punt.







Geen opmerkingen:

Een reactie posten